--> No. 101

Stedenbouw zien in Den Haag

Periode 2010–2011 / Project Stedenbouw zien in Den Haag / Opdrachtgever SfA, Stroom / Locatie Den Haag / Met Francien van Westrenen


Een papierwarenfabriek als voorbeeld voor de stad Een wethouder staat op het dak van een kantoorgebouw en kijkt uit over het gebied. “Dit hier”, zegt hij terwijl zijn arm een weids gebaar over de Binckhorst maakt, “dit gebied is over 30 jaar een fantastisch stuk stad waar mensen hoogwaardig wonen, werken, recreëren. Maar daarvoor moet nog wel veel gebeuren.” Met ontroering in zijn stem spreekt hij ons en zichzelf bemoedigend toe “Het is me allemaal niet niks wat we hier gaan realiseren.” Het contrast tussen die dromende cleane wethouder in donker pak daar bovenop dat dak met de werkende, ietwat morsige autosloper beneden hem kan bijna niet groter. Die autosloperij past niet in het wensbeeld dat de wethouder zojuist geschetst heeft. En dat geldt ook voor de jachthaven, de snackbar, het dierencrematorium of de papierwarenfabriek. Zij die de Binckhorst nu tot een bijzonder en karakteristiek gebied maken moeten plaatsmaken voor iets anders, iets uitwisselbaars, iets wat alle steden willen, iets met kosmopolitisch, duurzaam, ‘empty nesters’, urban creatives, leisure en café latte op een terrazzo in de zon.


Bovenstaande scène komt uit de documentaire ‘Parels van de Binckhorst’ (2009) van kunstenaar Wilma Marijnissen en Erik Kooyman over de Haagse Binckhorst. De documentaire is veelzeggend en niet alleen vanwege het geschetste contrast. De Binckhorst is een binnenstedelijk bedrijventerrein, ontstaan in jaren vijftig, dat vanouds drie takken van industrie kent: de auto-, bouw- en grafische industrie. Daar is recent ook de creatieve industrie bijgekomen door de ontwikkeling van de CaballeroFabriek en Bink36. In 2007 maakte OMA/Floris Alkemade het masterplan Nieuw Binckhorst onder het motto: stoer, ondernemend, stedelijk, duurzaam en mondiaal. Het gebied werd ‘schoongeveegd’ door middel van opkopen, uitplaatsen en sloop om zo ruimte te maken voor nieuwe woningen, kantoren, infrastructuur, een strand en groene recreatieruimte.

 

Tijd en ruimte

Ruim een jaar na de documentaire is de situatie door de crisis compleet veranderd. Van de grootse plannen van de wethouder is alleen de Rotterdamse Baan nog over. Met deze ‘tweede Utrechtse Baan’ hoopt hij in de toekomst duizenden bezoekers, bewoners en werknemers de stad in te loodsen en in de slipstream daarvan ook de ontwikkeling van de Binckhorst op gang te brengen. Maar zover is het nog niet. Voorlopig wordt gepuzzeld op hoe deze crisis het hoofd te bieden en de stad toch verder te ontwikkelen. Van het masterplan voor de Binckhorst is stilletjes aan afscheid genomen en organische gebiedsontwikkeling is de nieuwe werkwijze. Wat dat precies is en hoe het werkt, is de gemeente nog aan het ontdekken, net als haar nieuwe rol in de stadsontwikkeling. Daarin staat de gemeente niet alleen. Heel veel gemeenten, maar ook stedenbouwers, ontwikkelaars, kunstenaars en architecten buigen zich over die vraag. Hoe ingewikkeld ook, de waarde van dit moment zit in het ontstaan van tijd en ruimte, twee zaken waaraan altijd tekort is in ruimtelijke processen. Tijd om na te denken, om terug te komen op eerdere beslissingen en het benutten van tijd als natuurlijk gegeven in geleidelijke stadsontwikkeling. Daarnaast ontstaat ruimte, letterlijk door de leegstand en het niet volbouwen van lege kavels, maar ook mentale ruimte voor een andere invulling en strategie. Kortom, er is tijd en ruimte om het vak stedenbouw opnieuw uit te vinden.

 

 De stad en de straat

De nieuwe stedenbouw richt zich op de bestaande stad, op hergebruik, op nieuwe allianties, op het niveau van de straat, op zelforganisatie, op functiemenging, op cultuur, op tijdelijkheid, op slimme economische stimuli. Deze stedenbouw verlangt een andere manier van kijken, analyseren en handelen. Een manier die je al bij mensen als Kevin Lynch, Christopher Alexander en Jane Jacobs zag, en meer recent bij Charles Landry, Iain Borden of Richard Sennet.  Deze manier van kijken waardeert dat wat er gaande is, het bestaande, dat wat we wellicht als vanzelfsprekend en niet perse als bijzonder beschouwen, en dwingt onze blik naar het kleinste schaalniveau: de straat en de bewoners en gebruikers van de stad. Hoe je dit kleine schaalniveau verbindt met de grote visie op de stad is volgens ons de opgave voor de stedenbouwer anno nu. Die grote visie weten stedenbouwers vaak wel te schetsen. Met brede armgebaren, lange lijnen, positieve groeicijfers en ronkende vergezichten werken ze toe naar een tijdshorizon die op z’n minst 20 jaar verder is. De stedelijke praktijk van alledag is echter veel weerbarstiger. Wat er op de kaart van bovenaf heel overzichtelijk of logisch uit ziet, kan op straatniveau volkomen anders uitpakken. Natuurlijk kan een stedenbouwer het gebruik van de stad niet voorspellen, maar kijken naar het huidige gebruik kan al veel verhelderen. Fietsen door de stad is daarvoor, net als wandelen overigens, een hele goede en plezierige manier.

 

Verouderde stedenbouw

Sinds de Tweede Wereldoorlog was de stadsuitleg het domein van de stedenbouwer. De stedenbouw was gericht op nieuwbouw en dicteerde waar en hoe mensen moesten samenleven, waar bedrijven gevestigd moesten worden, waar gerecreëerd kon worden. Alles volgens een ideaal eindbeeld. Het is deze vorm van functionele stedenbouw die je ook terugziet in de Vinex, bij de Zuidas of bij de herstructurering van de naoorlogse wijken: een aanpak gestuurd door het eeuwig streven naar groei, verbetering en integraal werken vanuit ruimtelijke en economische kaders en sociale wensbeelden. De stad is echter veranderd, evenals haar bewoners. Het idee dat je het functioneren van de stad kunt voorschrijven door middel van stedenbouw is achterhaald. Daarnaast draait stedenbouw steeds minder om ‘nieuwbouw in lege gebieden’, en steeds meer om het sleutelen aan de bestaande stad.  En tot slot, zijn gemeenten door de crisis en dalende inkomsten uit grondexploitatie gedwongen te stoppen met grootschalige ontwikkelingen en laten ze het initiatief aan de markt en particulieren. Dit stelt andere eisen aan de stedenbouw(er). In een wijk waar het vastgoed niet van een partij is maar van ‘iedereen’, zijn ruimtelijke veranderingen duur, vaak niet zo evident en niet altijd gewenst of op zijn plaats. Opgaven en aanpassingen die in de ogen van ontwerpers en bestuurders noodzakelijk zijn, zijn in de ogen van veel bewoners of gebruikers vaak ridicuul. De veranderingen gaan meestal over een bepaald beeld van toekomstig gebruik en maar zelden over het eigenlijke gebruik van de plek. Om in de bestaande stad veranderingen tot stand te brengen is niet alleen betrokkenheid van eigenaren (bewoners, ondernemers en gebruikers) nodig, maar ook een groter bewustzijn van de bestaande dynamiek, kwaliteiten en geschiedenis van een plek. Beide zaken vergen een (ontwerp)mentaliteit die gericht is op het observeren, ontrafelen en benoemen. Vaak liggen antwoorden op ontwerpvragen besloten in de manier waarop bewoners, gebruikers en ondernemers nu al, op een vaak spontane, niet geplande manier, interveniëren en zich de stad op die manier eigen maken.

 

Making do

De Franse filosoof Michel de Certeau benoemt dit fenomeen in zijn boek The Practice of Everyday Life (1988). Hierin traceert en identificeert hij praktijken en tactieken van wat hij faire avec, making do of improviseren noemt. Consumenten, tv-kijkers, wandelaars, ondernemers, koks zijn allemaal betrokken in het manipuleren en daarmee het componeren van een soort antidisciplines. Ze houden zich niet aan de regels en improviseren er op los. Dit soort activiteiten zijn verborgen, stelt De Certeau, en verspreid over gebieden die beheerst worden door productiesystemen die geen ruimte laten voor consumenten of gebruikers om te improviseren. Desondanks zijn er ontelbare manieren om aan making do te doen. En dat komt goed uit, want de stad stopt voorlopig met (grote) plannen. Zij biedt nog ‘slechts’ visies en strategische kaders en laat de invulling aan de markt en particulieren over. Zoals gezegd vergt het andere instrumenten om hieraan ruimte te bieden. Maar het verlangt ook nog iets anders, iets wat je geloof in de stad zou kunnen noemen. Geloof, dat een gevoel van medeverantwoordelijkheid creëert en het gevoel dat de stad ook van jou is. Om gevoel te krijgen voor die dimensie zou je de stad kunnen zien als familiebedrijf.

 

Basilicum tussen pallets

En daarvoor gaan we terug naar de Binckhorst, een van de gebieden waar de nieuwe stedenbouw in de toekomst ontwikkeld en getoetst zal moeten worden. In plaats van op een hoog gebouw, staan we met beide benen op de grond en wandelen naar binnen bij Papierwarenfabriek Jero aan de Komeetweg. Het bedrijf van de familie Bruti-Vianen is sinds begin jaren vijftig gevestigd in de Binckhorst en het interieur is sinds die tijd niet veel veranderd. De stansmachines, de bakelieten telefoon, het keukentje met het ene kookplaatje, de foto's aan de muur, het ontbreken van een computer, de kartonnetjes waarop de bestellingen geschreven worden, alles ademt een lang vervlogen tijd. In de nog volop draaiende fabriek worden papierwaren gemaakt uit gerecycled karton: de papieren bordjes voor onder kroketten, onder het fameuze hazelnootschuimgebak van Maison Kelder (dat ook in de Binckhorst gebakken wordt), onder pizza's en broodjes. Wil de opdrachtgever een randje extra, doen ze dat. Goudkarton?, geen probleem. Dat Jero al die tijd is gebleven wat het was, heeft niets te maken met behoudzucht of angst voor verandering, maar alles met liefde voor en geloof in het bedrijf en het product. Dat is waar ze zich zorgen over maken, niet of het kantoor wel ‘state of the art’ is. De zorg voor de medewerkers, de sfeer van samenwerken, elke middag warme lunch, basilicumplanten tussen de pallets met karton, glaasje wijn aan het einde van de dag, het zijn dingen die maken dat mensen graag bij Jero willen blijven werken en bestellen. Het enige wat in de loop der jaren is veranderd, zijn kleine aanpassingen aan machines, waardoor ze net iets makkelijker te bedienen zijn, iets anders stapelen of lopen. Het zijn typische voorbeelden van making do: al improviserend en reagerend op de realiteit van alledag pas je de werkelijkheid aan aan eigen gebruik en wensen. Volkomen onofficieel, illegaal misschien, maar efficiënt en authentiek. Naast het geloof in het bedrijf is er ook het geloof in de Binckhorst. Jero was bijvoorbeeld ook één van de motoren achter de alternatieve visie op de Binckhorst (gemaakt door E19 architecten in 2009) om de gemeente te tonen dat het wel degelijk mogelijk is om op basis van wat er nu is verder te bouwen. De gemeente kan het zich inmiddels niet meer veroorloven over de hoofden van de bedrijven heen te kijken naar de toekomst. Ze zijn hard nodig bij de ontwikkeling van het gebied, maar ook om te laten zien wat betrokkenheid eigenlijk betekent. Alleen daarom al zou een bezoek aan Jero – natuurlijk met de fiets vanuit het centrum - verplicht moeten zijn voor elke stedenbouwer. Om te ervaren wat liefde en aandacht voor een vak, bedrijf, werknemers kunnen betekenen.

 

 Liefde

‘Zonder liefde gaat alles dood’, aldus Jane Jacobs. En naast liefde zijn ook zelforganisatie en eigen initiatief belangrijke elementen in het sociale weefsel van de stad en onmisbare stimuli van stedelijke dynamiek en diversiteit.  Als je goed kijkt naar de stad, kun je de aan-of afwezigheid van liefde zien en voelen. Op plekken waar liefde ontbreekt, ontbreekt doorgaans een menselijke maat en treedt onherroepelijk een verarming van de publieke ruimte op, zoals op het Jacob van Campenplein en de directe omgeving ervan of het Spuiplein en de Turfmarkt. Het zijn typisch plekken waarvoor het als bewoner of gebruiker lastig is om je medeverantwoordelijk te voelen. Het contrast met liefdevolle plekken is groot. Bijvoorbeeld het tijdelijke surfdorp in Scheveningen, waar o.m. in containers en portacabins een restaurant, slaap- en werkplekken, shops, een bunkermuseum en het kunstenaarsinitiatief Badgast een plek hebben gevonden. Een initiatief van een evenementenorganisator op een plek waar al jaren niets gebeurt en waar in de toekomst van alles gepland is. Die toekomst is voorlopig nog ver weg en dus mag het succesvolle surfdorp, dat lokale, nationale en internationale bezoekers trekt, langer blijven. Of de ondernemers die zich in de Schoolstraat vestigden op een moment dat de gemeente daar niet wilde investeren, of aan het Huygenspark een galerie annex winkel zijn begonnen, omdat ze geloven in de plek. En dan is de semi-openbare stenen binnentuin in het Pandercomplex onlangs door bewoners omgeploegd tot bloeiende moestuin. Het is het resultaat van jarenlang trekken en duwen door de initiatiefneemster, kunstenaar en bewoner Annechien Meier, die op alle mogelijke manieren door bestaande regelgeving gedwarsboomd werd. Voor al deze voorbeelden geldt dat het initiatief is genomen door bewoners en ondernemers zelf, die het vervolgens ook zelf ontwikkeld hebben. Eigenlijk hoefde er geen gemeentelijk beleid aan te pas te komen, behalve welwillende ambtelijke medewerking.  

 

Precisie en focus

Dan rijst de vraag wat de rol van de stedenbouw en de ontwerpers  nog  is en kan zijn. Een antwoord op die vraag is wellicht te vinden in de visie van De Nijl Architecten voor Campus Teniersplantsoen in de Haagse Schilderswijk. De Nijl presenteert de visie als voorbeeld van ‘natuurlijke wijkvernieuwing’, vernieuwing gericht op onder meer voorzieningen, openbare ruimte, verbindingen en gerichte interventies. Campus Teniersplantsoen legt een verbinding tussen programma’s en ruimte via de publieke ruimte, waar mensen elkaar ontmoeten en waar het publieke leven zich kan afspelen. Maatschappelijke organisaties in de directe omgeving worden nauw betrokken met als doel de jeugd van de Schilderswijk een toekomstperspectief te bieden. Deze manier van werken vraagt precisie in het in kaart brengen van netwerken, programma’s  en ruimte, om vervolgens de samenhang hiertussen en het beeld ervan vorm te geven. Dat proces hoeft niet in een keer, maar kan als groeistrategie vormgegeven worden: kleine en grote ingrepen en projecten die elkaar versterken volgen elkaar op. De enige vereiste is, aldus De Nijl, dat de focus helder is. Om de hoek ligt de moestuin van het Pandercomplex zo lijken de kleine initiatieven uit de praktijk en het hier en nu een voorbode te zijn van gewenste ontwikkelingen op langere termijn.  Juist die wisselwerking versterkt de betekenis van een enkel ‘particulier’ project voor de stad als geheel. Oog voor wat er speelt, gekoppeld aan het gemeenschappelijke grotere belang: daar kan de stad haar voordeel mee doen.

 

Wisselwerking

Nu de oude stedenbouw niet weer werkt, krijgt de keuze voor organische stedenbouw ook iets heel pragmatisch. Er zijn ook mensen die denken dat deze situatie tijdelijk is en dat het over een paar jaar weer back to normal is. Voor diegenen die geloven in een andere stedenbouw, een stedenbouw met meer tijd en aandacht voor wat zich in de stad ontwikkelt, ontstaat nu de kans om te laten zien hoe het kan, met wie, welke rol het vraagt van de stedenbouwer en architect en wat het op de lange termijn oplevert voor de stad. De belangrijkste stap die nu gezet moet worden is het op gang brengen van een goede wisselwerking tussen het alledaagse, tactische niveau van gebruik en making do en het procesmatige, strategische niveau van ontwerp, bestuur en politiek. Die stap kan niet theoretisch, maar alleen in de praktijk van alledag gemaakt worden. Daarbij kan het zien van stedenbouw helpen.

 

+ Related Projects